Het subsidieren van economische activiteiten in ontwikkelingslanden is weggegooid geld, aldus prof.dr. L. B. M. Mennes, algemeen directeur FMO, tijdens de viering van het vijfde lustrum. Bij diezelfde gelegenheid zei Mennes – tevens buitengewoon hoogleraar internationale economie Erasmus Universiteit – ook dat het Nederlandse bedrijfsleven dat in ontwikkelingslanden in produktiecapaciteit investeert, veel te weinig bij FMO langs komt. Exporterende ondernemingen die in ontwikkelingslanden bedrijven willen vestigen kunnen ook voor FMO-leningen in aanmerking komen.
FMO is met de Deutsche Investitions- und Entwicklungs Gesellschaft en de Britse Commonwealth Development Corporation een van de grootste instellingen op haar gebied in de wereld. Veruit de grootste is de International Finance Corporation, de dochterinstelling van de Wereldbank. Kenmerk van FMO is niet eens zozeer dat zij haar eigen geld steekt in het bedrijfsleven in Derde Wereldlanden, maar optreedt als spin in het web in de financiering van bedrijven aldaar. FMO ontwikkelt in samenhang met het lokale bankwezen financiele produkten die zijn afgestemd op de behoeften van individuele ondernemingen. Soms nemen ook grote Nederlandse banken daarin deel. FMO verstrekt in hoofdzaak leningen maar soms ook voor een klein deel risicodragend kapitaal.
Over de brug
Over het algemeen financiert FMO relatief grote ondernemingen. Bedrijven die te groot zijn voor de lokale financiele sector. Daarnaast heeft FMO een speciaal programma om kleinere bedrijven financieel vooruit te helpen. Financiering van FMO trekt de lokale kapitaalmarkt vaak over de brug. Op die manier genereert een gulden van de FMO gemiddeld vier tot vijf gulden aan investeringen in de desbetreffende onderneming. Per project wordt gemiddeld tien miljoen gulden gefinancierd.
De criteria die FMO hanteert, zijn volstrekt marktconform. Het bedrijf dat FMO financiert, moet levensvatbaar zijn en continuiteit kunnen waarborgen. In dat opzicht verschilt FMO niet van ‘gewone’ banken. Het grootste verschil is dat FMO in staat is leningen in risicovolle landen te verstrekken met een veel langere looptijd dan banken kunnen of willen. FMO financiert over perioden van vier, tien of twaalf jaar. Banken gaan doorgaans niet verder dan drie jaar.
FMO trekt op drie manieren middelen aan. De eerste bron is eigen vermogen: aandelenkapitaal, ingehouden winst, rente en aflossing op leningen, cash flow uit deelnemingen. De tweede bron zijn leningen op de Nederlandse kapitaalmarkt. Dit jaar verwacht FMO 300 miljoen gulden op te kunnen nemen op de Nederlandse onderhandse markt. Tegen het einde van de eeuw kan dat bedrag zijn opgelopen tot 500 miljoen gulden per jaar. Institutionele beleggers zijn overigens nog terughoudend om in FMO te beleggen, al tonen zij nu wel belangstelling, in tegenstelling tot voor de privatisering. De derde bron is het ministerie van Financien die tot 2005 jaarlijks 100 miljoen gulden doteert ter versterking van het eigen vermogen van FMO. FMO-directeur Mennes wees er in zijn lustrumrede op dat die 100 miljoen geen subsidie is. Dat kapitaal blijft eigendom van Financien. Als het FMO zijn werk goed doet, komen die 100 miljoen steeds weer terug in de vorm van rente, aflossing en winst, om opnieuw ingezet te worden voor nieuwe projecten. Na de privatisering is FMO verantwoordelijk voor de eigen exploitatie. Voor 1990 kon FMO verliezen naar Financien afschuiven. FMO financiert uitsluitend particuliere bedrijven. Met overheden heeft FMO niets van doen. Zo financiert FMO bij voorbeeld wel havenbedrijven, maar geen haveninfrastructuur.
Privatisering
De afgelopen vijf jaar heeft FMO zich goed ontwikkeld. De privatisering heeft betere resultaten afgeworpen dan op 1 januari 1990, toen de privatisering haar beslag kreeg, werd voorzien. De financieringen zijn in de vier laatste boekjaren opgelopen tot 1,5 miljard gulden, terwijl ruim 600 miljoen was voorzien. De winst over die periode beliep 59 miljoen gulden, tweemaal zo hoog als was verwacht. In het laatste boekjaar 1994 financierde FMO 462 miljoen gulden. Met die financieringen werd een totale investering van bijna 1,9 miljard gulden gegenereerd. Alles bij elkaar ruim 16.000 duurzame arbeidsplaatsen in ongeveer 2.600 bedrijven.
In 1994 werd voor 742 miljoen gulden aan financieringen goedgekeurd. Drie maal zoveel dan in 1990. Tegen het einde van de eeuw verwacht FMO jaarlijks bedrijven tot een totaalbedrag van een miljard te kunnen financieren. In 1994 werd voor 462 miljoen gulden gecontracteerd, ook drie maal zoveel dan in 1990. FMO maakte ruim 400 miljoen gulden over aan bedrijven en banken in ontwikkelingslanden. De nettowinst beliep in 1994 14 miljoen gulden, tegen nul komma nul in 1990. In 1994 droeg FMO netto 3,9 miljoen gulden belasting af aan het Rijk. De personeelsomvang liep in vier jaar met 15 procent terug tot 76 personen.
Verdubbeling
De portefeuille aan uitstaande leningen en deelnemingen bedroeg in 1994 1,2 miljard gulden, het dubbele van 1990. De portefeuille werd bovendien gezonder. De gefinancierde ondernemingen waren financieel krachtiger en hadden een veel sterkere positie in hun markten. Op bedrijven die voor de privatisering zijn gefinancierd, moesten meer voorzieningen worden getroffen tegen eventuele verliezen dan na de privatisering. Tegen 2000 verwacht FMO een portefeuille te hebben van ruim 3,5 miljard gulden.
FMO verstrekt ook leningen aan lokale ontwikkelings- en handelsbanken. Momenteel gaat ongeveer veertig procent van alle financieringen daar naar toe. De banken financieren daarmee bedrijven in eigen land op basis van FMO-criteria. FMO houdt toezicht op die banken maar laat het dan aan die banken over om gezonde bedrijven te financieren met FMO-middelen. Die banken zijn beter dan FMO in staat om kleinere bedrijven van kapitaal te voorzien.
In het laatste boekjaar had FMO 35 procent van de leningen en deelnemingen in Latijns-Amerika uitstaan, 24 procent in Afrika en veertig procent in Azie. Opvallend is de sterke stijging van de projecten in Latijns-Amerika: van 25 procent in 1993 naar 35 procent een jaar later. Afrika viel verder terug: van 32 procent naar 24 procent. Azie liep terug van 43 procent naar veertig procent. De laatste jaren zijn Oost- en Centraal Europa erbij gekomen. In 1994 was een procent van de financieringen aan bedrijven in Oosteuropese landen verstrekt. Daarvoor nul procent. In 1994 was 42 procent verstrekt aan projecten in zogenoemde low income economies, 43 procent aan economieen die aan de onderkant van de middle income-landen zitten en 15 procent aan de bovenkant van die categorie zitten. Ook in die verdeling zitten grote fluctuaties. In het vorige boekjaar was acht procent toebedeeld aan upper middel income-landen. Turkije stond in 1994 met 10,4 procent van de FMO-leningen op de eerste plaats van de landen waar FMO actief is. In het jaar daarvoor stond Turkije nog op de vijfde plaats. Andere landen op de top-vijf lijst van FMO in 1994 waren Argentinie, Mexico, Indonesie en Pakistan.
Transport- en opslag
De bedrijven die FMO financiert, lopen uiteen van agro-business en textiel tot mijnbouw, transport en opslag. Leningen worden verstrekt aan nieuwe bedrijven, maar ook voor uitbreiding of andere investeringen in bedrijven waarmee FMO al relaties onderhoudt. Uiteraard heeft FMO een acceptatie- en een landenbeleid, dat als een zeef moet werken om gezonde risico’s te selecteren. FMO is zeer voorzichtig met landen die geen vertrouwenwekkend macro-economisch beleid voeren. Bedrijven moeten aan objectieve economische normen voldoen. Zij mogen ook niet milieuvervuilend zijn, geen kinderarbeid hebben en tenminste het minimumloon van het desbetreffende land betalen. FMO hanteert die normen ook bij het verstrekken van leningen aan lokale banken.
Wat kan de relatie zijn tussen FMO en het exporterende bedrijfsleven? Op het eerste gezicht bestaat die relatie niet. FMO financiert ondernemingen in ontwikkelingslanden. FMO is geen exportbevorderaar. Leveranciers van kapitaalgoederen kunnen hun afnemers in verre landen echter wijzen op de mogelijkheden die FMO bij hun bedrijfsinvesteringen kan bieden. FMO-directeur Mennes wees er tijdens de vijfde lustrumviering op dat FMO en het Nederlandse bedrijfsleven elkaar beter moeten kunnen vinden. Dat geldt vooral de grote kapitaalverschaffers, die FMO naar de smaak van Mennes nog te veel zien als een organisatie die in ‘moeilijke landen’ opereert en waarmee men dus voorzichtig moet zijn. Het ‘nieuwe beleid’ is volgens Mennes kennelijk nog te weinig tot deze kapitaalverschaffers doorgedrongen. Hij heeft overigens aanwijzingen dat grote kapitaalverschaffers hun houding zullen veranderen als zij ervan overtuigd raken dat FMO op gezonde basis opereert.
Exporterende bedrijven zouden naar de mening van de algemeen directeur ook meer met FMO kunnen doen. Niet als het alleen maar om exporteren gaat. Exporteurs kunnen afnemers echter wijzen op investeringsmogelijkheden die FMO wellicht voor hen heeft. En een Nederlands bedrijf dat in ontwikkelingslanden wil investeren, kan ook bij FMO-leningen aankloppen. Volgens Mennes investeren veel te weinig Nederlandse bedrijven via of met FMO. FMO heeft naast de Staat en de grote banken ook grote Nederlandse ondernemingen als aandeelhouder. Dat zijn bedrijven die FMO meer zien als financier dan als dividendverschaffer.
U las zojuist één van de gratis premium artikelen
Onbeperkt lezen? Sluit nu een abonnement af
Bent u al abonnee?