Schepen met te veel diepgang konden niet varen of moesten een deel van hun lading achterlaten in Gent of in Terneuzen. Bovendien gingen de sluizen in Terneuzen maar heel beperkt open. Het doorlaten van schepen kost heel veel water en dat was er niet. Ook moest verzilting vanuit zee via de Westerschelde naar het achterland tegengegaan worden.

Volgens de Belgische havendienst hoeft de beroepsvaart op het kanaal geen rekening meer te houden met lange wachttijden.