De organisatie reageert daarmee onder meer op de koepelorganisatie voor de autoindustrie Acea, die stelt dat de Europese afspraken ver onder de maat zijn. Vrachtwagenbouwers moeten van Brussel de CO2-uitstoot van hun producten in 2030 met 45% reduceren, maar Acea is bang dat die verduurzaming niet van de grond komt door een gebrek aan laadinfrastructuur. Dat zou voor de fabrikanten leiden tot hoge boetes.

Vorige maand bereikten het Europees Parlement en de lidstaten een akkoord over de laad- en waterstofinfrastructuur langs de Europese snelwegen (AFIR). Tegen 2030 moeten de EU-landen, afhankelijk van de weg, om de 60 of 100 kilometer laadinfrastructuur voor trucks aanbieden met een vermogen van 3.600 of 1.500 kilowatt. Ook in de grote steden en op beveiligde truckparkings moet dan een laadpunt beschikbaar zijn. Voor waterstof geldt dat eind 2030 op de grote vervoerscorridors om de 200 kilometer een vulpunt moet worden ingericht.

Vier keer zoveel

De conclusie van Acea dat die afspraken onvoldoende zijn om te kunnen voldoen aan de eigen CO2-reductiedoelen van de Europese Unie, klopt volgens T&E niet. Uit de berekeningen van de milieuorganisatie blijkt zelfs dat de door Acea voorgestelde minimaal benodigde laadinfra genoeg is om ruim vier keer zoveel elektrische trucks te laden dan het aantal dat in 2030 verwacht wordt.

Het grote verschil tussen de ramingen van Acea en T&E ligt vooral in de aannames die de beide partijen doen over de benutting van laadpalen. Zo gaat Acea er volgens T&E vanuit dat een snellader per dag slechts 32 minuten in gebruik is, terwijl volgens de milieuclub 4 uur per dag realistisch zou zijn.

De plannen voor de Europese infrastructuur voor alternatieve brandtsoffen zijn onderdeel van het verduurzamingspakket ‘Fit for 55’ van klimaatcommissaris Frans Timmermans. Het compromis moet nog worden goedgekeurd door de commissies van het Europese Parlement daarna door de ministers in de Europese Raad.