Als het aan de Zweedse bosindustrie ligt, gaat ze de groei van de wereldwijde bio-economie flink aanzwengelen. Zweden is ‘s werelds 5e exporteur van pulp, papier en gezaagd hout, becijfert de website van haar ledenorganisatie trots. Van de 12 miljoen ton pulp, 9,3 miljoen ton papier en 18,5 miljoen kubieke meter gezaagd hout die het land in 2020 produceerde, ging 85% naar het buitenland. Daarmee is de bosindustrie Zweden’s grootste afnemer van transportdiensten, goed voor zo’n 2,5 miljard euro per jaar.
Wie de jaarverslagen van de verschillende boseigenaren erop naslaat, ziet al snel dat het hout niet alleen het land uitgaat, maar ook het land in. Om aan de groeiende vraag naar bosproducten te voldoen, importeert Zweden op haar beurt grote hoeveelheden Baltisch bos.
Ze voeden de pulp-, papier- en kartonfabrieken die ons moeten voorzien van dozen, tissues en de vele papieren verpakkingen en bekertjes die wegwerpplastic moeten vervangen.
Houtkoorts
Om te zien wat het ‘groene goud’ Zweden ook in het verleden al opbracht, bezocht NT Sundsvall, de stad waar de houtkoorts begon. Met haar haven en zagerijen exporteerde de stad in de 19e eeuw enorme hoeveelheden. Toen de stad in 1888 voor de vierde keer afbrandde, hadden haar bankieren en de houthandelaren inmiddels zoveel verdiend, dat ze besloten om Sundsvall in steen te herbouwen. De ‘stenen stad’ werd het symbool van de Zweedse rijkdom, maar buiten de stadsmuren nam de armoede toe en kromp het bos. In 1923 bleek er zo weinig van over te zijn, dat de staat iedereen voortaan verplichtte voor elke gekapte boom minimaal twee exemplaren terug te planten.
Net als de barokke lantaarnpalen en de sierlijke fonteinen, lijken de goede relaties tussen de houtsector en de banken in Sundsvall nog steeds aanwezig. Zo is de stad de thuisbasis van celluloseproducent SCA, die behalve in Zweden ook 40.000 hectare bos in Estland en Letland bezit. De directeur en bestuursvoorzitter werkten ook voor de Handelsbanken. Anders dan hun illustere voorgangers investeren ze nu niet in zagerijen op stoomkracht, maar in fabrieken voor pulp en biodieselproducten die hun koolstofatomen meestal op korte termijn weer loslaten; zodra ze verbrand of afgedankt worden.
‘Op termijn zou die uitstoot weer opgenomen kunnen worden door de groeiende aanwas’, zegt Stig-Olof Holm, docent Ecologie aan de Universiteit van Umeå, ‘maar dan ben je zeventig jaar verder, en die tijd hebben we niet.’ Hij schat in dat slechts 16% van het hout dat de zagerij bereikt, wordt gebruikt als gezaagd hout: een product waarin de CO2 wél langdurig wordt opgeslagen. Om dat te kunnen oogsten moeten bomen idealiter zo’n dertig centimeter dik zijn, terwijl de pulpprocessen ook prima uit kunnen met dunner hout.
Boompje voor de oude dag
Naast het hout van hun eigen plantages en uit de Baltische staten, kopen de producenten ook stammen van private boseigenaren. Een groot deel van de Zweedse bevolking heeft zelf een stukje bos, vaak als aanvulling op het pensioen. Suggesties over beperkingen aan de kaalkap komen soms bedreigend op hen over.
‘Van oudsher worden de kleine boseigenaren vooral geïnformeerd door de grote industrie’, vertelt oud-Europarlementariër Carl Schlyter. ‘Die doet het voorkomen alsof ze aan de kant van de kleine boseigenaren staan. Maar die mythe is gaan wankelen nadat milieuorganisaties aantoonden dat de grote boseigenaren de afgelopen decennia veel rijker zijn geworden, terwijl lokale boseigenaren er 17% op achteruit zijn gegaan.’
Behalve met de vertrouwde kritiek vanuit milieuorganisaties heeft de bosindustrie inmiddels ook te maken met druk vanuit de EU, met klimaatprotesten van Greta Thurnberg’s Future for Fridays-jongeren, met ingezonden brieven van vooraanstaande wetenschappers en ook met zichtbare kantelingen in de Zweedse pers. Die brengen zoveel wantoestanden aan het licht, dat het moeilijk voor te stellen is dat de gangbare bosbouwpraktijken niet aangepast worden.
Kaalkap
Generaties bosbouwers hebben op de landbouwuniversiteit te horen gekregen dat kaalkap de beste methode is, vertelt Greenpeace’s bosbouwkundige Annalena Lohaus. Enorme monoculturen van dezelfde leeftijd, gemakkelijk te oogsten. De oude methode, alleen dikke, waardevolle bomen uit het bos halen, wordt als een risico gepresenteerd omdat deze in het verleden tot massale plunderingen leidde. Hoewel iedereen ziet dat de bomen nu steeds jonger worden gekapt en de aangeplante monoculturen veel kwetsbaarder zijn voor klimaatschade of aantastingen door bijvoorbeeld de schorskever, komen andere methoden nauwelijks ter sprake.
In een klein stukje Stockholms bos laat Schlyter ons zien hoe een bos eruit hoort te zien: oud en gevarieerd. Liggend en staand dood hout, vaak honderden jaren oud. Een roodstaartige specht roffelt er een deuntje. De staande dode bomen zijn torenflats voor vele vogels, terwijl de liggende fungeren als broedkamers, restaurants en appartementen voor talloze beestjes en schimmels. Op een stuk van 25 meter tellen we al snel negen verschillende soorten bomen van uiteenlopende leeftijden. Er liggen dikke hopen traag groeiend mos. Zeldzame paddenstoelen die alleen op heel oud hout groeien, kan je hier nog vinden.
Bos of plantage
Veel mensen zien het verschil tussen een oud en een nieuw bos nauwelijks, stelt Schlyter, maar er is een wereld van verschil. De ‘bossen’ die de industrie de afgelopen decennia heeft aangeplant, worden door milieubeschermers consequent ‘plantages’ genoemd. In de bio-economie worden ze vooral gezien als ‘hernieuwbare’ leveranciers van brandstof en cellulose, terwijl ze in de ogen van milieuactivisten moeten fungeren als bronnen van ecotoerisme, CO2-opslag en vooral biodiversiteit. ‘Met een klimaatcrisis krijgen we het zwaar, dan moet de mens korstmos-etend op een hoge berg gaan zitten’, denkt de politicus. ‘Maar met een biodiversiteitscrisis gaan we dood.’
Wat Schlyter en Lohaus betreft, doet Zweden hetzelfde als fel bekritiseerde landen als Brazilië of Indonesië: het land kapt bos om er plantages voor in de plaats te zetten, met alle gevolgen van dien. Planten, dieren en schimmels gaan niet alleen dood door de kap, maar ook door de klimaatverwarming die daarmee gepaard gaat. De activisten hebben veel wetenschappers aan hun kant staan. Zou Zweden haar bos een jaar met rust laten, zo berekent Holm, dan zou dat 82 miljoen ton aan CO2 besparen; meer dan de rest van Zweedse uitstoot bij elkaar.
De bosindustrie doet het voorkomen alsof ze de belangrijkste pijler onder de Zweedse economie is, maar is dat al lang niet meer, weet de ecoloog. ‘In de tijd van de kettingzaag werkten veel mensen in het bos, maar met de grote machines van nu zijn dat er nog maar zeventienduizend. De bijdrage van de bosindustrie aan het GDP is ongeveer 2 tot 3%.’ De reden dat de bosindustrie nog zoveel macht heeft, is vooral historisch, stelt hij. Hoewel andere sectoren inmiddels belangrijker zijn, heeft het oude netwerk van de ‘good old wood boys’ het beleid nog altijd stevig in zijn grip.
Volgende week in deze serie: de situatie in het noorden van Zweden, het lot van de Samí en de rol van de FSC.
Lees ook: Gebruik van hout is ongekend populair, maar de voorraad is niet oneindig
U las zojuist één van de gratis premium artikelen
Onbeperkt lezen? Sluit nu een abonnement af
Bent u al abonnee?