De Nederlandse transitohandel: goed voor 6000 arbeidsjaren in transport

Er bestaat niet zoveel inzicht in het belang van de transitohandel voor Nederland en in het reilen en zeilen van daarbij betrokken bedrijven. In dit artikel zal een beeld worden geschetst van de omvang en betekenis van de Nederlandse transitohandel en de rol van de groothandel daarin. Voorts zal aandacht worden besteed aan factoren en omstandigheden die de transitohandel stimuleren dan wel belemmeren, alsmede aan enige relevante internationale ontwikkelingen.

Transitohandel heeft betrekking op die goederen die door Nederlandse bedrijven in het buitenland worden aangekocht en in Nederland aangevoerd zijn en die weer aan het buitenland doorverkocht worden en uit Nederland afgevoerd zijn, zonder dat zij in Nederland in het vrije verkeer gebracht zijn.
Bij transitohandel is er niet alleen sprake van een fysieke goederenstroom, maar ook van een commerciele orderstroom die via Nederland loopt. Bij transitohandel ligt het initiatief van het goederenverkeer bij Nederlandse bedrijven. Deze ‘verdienen’ het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs.

Omvang

De waarde van de transitohandel (excl. BTW) kan voor 1989 geraamd worden op ruim 28 miljard gulden en voor 1990 op ruim 29 miljard gulden. Internationaal opererende handelsbedrijven nemen nagenoeg de hele Nederlandse transitohandel voor hun rekening. Aan de totale omzet van de sector groothandel in 1989 van bijna 206 miljard gulden droeg de transitohandel circa 28 miljard gulden (ruim 9%) bij. Voor het middenbedrijf in de groothandel (10 tot 100 werknemers) vertegenwoordigt de transito-omzet circa 13% van de totale omzet. Het klein- en grootbedrijf halen ieder 5 a 6% van de omzet uit de transitohandel.
Transitohandel leverde de groothandel in 1989 een bruto toegevoegde waarde op van naar schatting 3,6 miljard gulden.

Enkele branches

Binnen de Nederlandse groothandel concentreerd de transitohandel zich voor het grootste deel bij de groothandel in grondstoffen en halffabrikaten (metalen, brandstoffen, textielgrondstoffen, chemicalien, vetten etc.), akkerbouwprodukten (granen, veevoeders e.d.), machines en voedings- en genotmiddelen (zie figuur 1). Voor sommige branches is de transitohandel van substantieel belang. Binnen de groothandel in textielgrondstoffen en tropische produkten zorgt de transitohandel voor meer dan de helft van de omzet, voor de groothandel in chemicalien en vetten is dat bijna 30%.

Vaak gecombineerd

Bedrijven die zich met de internationale handel bezighouden, zijn vaak van oudsher familiebedrijven die hun wortels hebben in het koloniale verleden van Nederland.
Binnen handelsbedrijven komt transitohandel vaak in combinatie met driehoekshandel en/of im- en exporthandel voor. Veelal schommelt het aandeel van transitohandel in de totale omzet tussen 20 en 40%, bij een enkel bedrijf ligt het hoger. De kernactiviteit van de bedrijven is internationale handel, daar is transitohandel net zoals driehoekshandel en import- en exporthandel een vorm van.
De functies die de handelsbedrijven uitoefenen, lopen uiteen van uitsluitend commerciele functies tot een integraal pakket van commerciele, produktie- en logistieke functies. Dit heeft onder meer te maken met de produkten waarin men handelt, met de historie van het bedrijf, met de marges ransport

te behalen zijn in het handelstraject, met de mate waarin niet-handelsactiviteiten als strategische kernactiviteitn beschouwd worden en met de mate en de kwaliteit waarin derden deze diensten aanbieden.

Vervoerssector

Transitohandel genereert goederenstromen waarbij Nederlandse transport- , op- en overslagbedrijven en andere transportbegeleidende bedrijven worden ingeschakeld. Het uitstralingseffect van de transitohandel op de vervoerssector kan geraamd worden op ongeveer 6000 arbeidsjaren. Voorts kan de afhankelijkheid van binnenvaart, havenbedrijven en pijpleidingen van de transitohandel ruwweg geschat worden op 6 a 7%, voor het wegvervoer op ca. 2%.
Een aantal omstandigheden vergroten de kans op inschakeling van handelsbedrijven bij het tot stand komen van internationale handelstransacties:

– Afstand en risico. Afstand creeert handel. De afstand tussen verkoper en koper moet zo groot zijn, dat het hun ontbreekt aan voldoende kennis van de wederzijdse markten. Hoe groter de geografische en culturele afstand tussen potentiele kopers en potentiele verkopers, des te meer plaats is er voor internationale handelsbedrijven om als tussenschakel en initiator van handelsstromen te fungeren.
Afnemers van internationele handelsbedrijven, zoals de verwerkende industrie, zijn meer produktiegericht dan handelsgericht. Zij kopen bij de handel omdat die meer risico kan en durft te nemen. Daarbij is inzicht in en kennis van de wereldhandel essentieel. Deze kennis is niet altijd in voldoende mate aanwezig bij de kopers.

– Bemiddeling en distributieproblemen. De kans op inschakeling van een handelsbedrijf zal toenemen, als aan het tot stand komen van transacties een ingewikkeld proces van bemiddeling vooraf gaat. Ook kunnen politieke aspecten een rol spelen. In dat geval kan het voor een bepaald land gemakkelijker zijn om via Nederland, dat ‘beter ligt’, te kopen of te verkopen. Het betrokken handelsbedrijf creeert dan een nieuwe en passende bemiddelingsfunctie, waardoor handelstransacites tot stand kunnen worden gebracht.
De groothandel kan op eigen initiatief of op verzoek in een afzetland de distributie van bepaalde (groepen) produkten, die niet sterk is ontwikkeld, gaan organiseren en verzorgen. Voorwaarde is daarbij wel dat er sprake moet zijn van continuiteit, dus geen eenmalige dumping.

– Valuta- of schuldenproblemen. Als hiervan sprake is, kan het handelsbedrijf een oplossing in de sfeer van barter trade zoeken. Bij barter trade ligt de kiem van de transitohandel vaak bij de export van Nederlandse produkten. Deze worden geruild tegen produkten van het afzetland. Als de kwaliteit van de produkten het toestaan, wordt binnen Europa een markt gezocht, anders binnen andere werelddelen. De daarmee opgedane marktkennis kan dan weer andere transito- c.q. driehoekshandel op gang brengen.

– Overcapaciteit industrie. Bij producenten kan sprake zijn van overcapaciteit. Door investeringen in bij voorbeeld de chemische industrie neemt de produktiecapaciteit in een keer structureel sterk toe. Voor een deel van deze meer-produktie kunnen de producenten niet altijd zelf afnemers vinden. Om de produktiecapaciteit optimaal te benutten, wordt toch meer geproduceerd dan zelf afgezet kan worden. Dat deel vindt al dan niet merkloos via internationale handelsbedrijven zijn weg naar kopers.

Handelsgeest

Waarom vinden internationale handelstransacties en goederenstromen via Nederland en met inschakeling van Nederlandse handelsbedrijven plaats? Belangrijke positieve factoren zijn onder meer de Nederlandse handelsgeest en de verkeers- en diensteninfrastructuur. Belemmerend kan de overheidsregulering zijn.

– Nederlandse handelsgeest en vakkennis. Nederlanders zijn van oudsher goede kooplieden, handel is een typisch Nederlands vak. Nederlanders zijn nieuwsgierig, ze reizen veel en hebben een sterke internationale orientatie. Ze zijn flexibel, passen zich in het buitenland gemakkelijk aan. In het internationale handelsverkeer gaan Nederlanders over het algemeen door voor goede verkopers, betrouwbaar, snel en accuraat, die proberen oplossing voor problemen te vinden.
Het vermogen van de handel is gering. Vakkennis (produkt- en markt- en talenkennis) is van essentieel belang om op de wereldmarkt te kunnen opereren. Op het gebied van talenkennis heeft Nederland nog steeds een voorsprong op het buitenland. Deze wordt echter wel steeds kleiner.

– Havenfaciliteiten en mainport. Ten opzichte van het buitenland zijn de Nederlandse havens goed geoutilleerd. In Rotterdam kan alles en is men erg flexibel. In het hele traject zijn veel verschillende partijen en mensen betrokken, waardoor er sprake is van een vrije markt met concurrerende tarieven. In andere concurrerende havens is dat minder, daar komen soms oligopolistische omstandigheden voor.
Voor transitohandel is het mainport-effect van belang: het verschijnsel dat, om van schaalvoordelen te kunnen profiteren, steeds groter schepen worden ingezet, die slechts een beperkt aantal havens (mainports) aanlopen. De mate waarin met name Rotterdam mainport is en als zodanig ook gezien wordt, is een van de bepalende factoren voor de omvang van het transitoverkeer.

– Telecommunicatie en financiele diensten. Telecommunicatie vormt voor bedrijven die op de wereldmarkt opereren de levenslijn van de bedrijfsvoering. Telex, telefoon en fax zijn de communicatiemiddelen. Omdat steeds meer sprake is van beeldschermhandel, wordt de vestigingsplaats steeds minder van belang. De kwaliteit van telecommunicatievoorzieningen echter steeds meer. Daarin scoort Nederland niet slecht.
De financiele diensteninfrastructuur is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het internationele handelsverkeer. Op dit punt steekt Nederland zeker niet ongunstig af ten opzicht van concurrerende landen. Wat kredietgarantieverlening betreft, blijft Nederland wel achter en is bij voorbeeld Duitsland veel beter. Vooral om nieuwe markten in Oost-Europa open te breken en te bedienen, zijn exportkredieten van banken en overheden en kredietgaranties momenteel onontbeerlijk.

– Overheidsregulering. Met name uit de hoek van de handel in agrarische produkten (granen, vlees e.d.) wordt het beleid en het optreden van overheden als belemmerend ervaren bij de uitoefening van de handelsfunctie. De tegenstrijdige belangen van de verschillende betrokken ministeries en ‘Brussel’, gecombineerd met het gebrek aan inzicht in de gevolgen van allerlei maatregelen voor de handel, hebben geen positieve invloed op de omstandigheden waaronder de internationale (transito)handel moet opereren.
Welke internationale ontwikkelingen zijn met name van belang voor ontwikkeling van de internationale handel en in het bijzonder van de transitohandel?

– EG-92 en GATT. Doordat barrieres weggenomen zullen worden, kan de internationale handel verder toenemen. Overigens wordt verwacht dat de intra-EG-handel de EG-handel met derde landen, die ook belangrijk voor Nederland is (Nederland als poort van Europa), steeds meer zal verdringen.
Een mogelijke uitbreiding van de EG in de nabije toekomst met onder andere Hongarije en Oostenrijk zal tot marktvergroting leiden. Daarvan kunnen Nederland met z’n sterke uitgangspositie en de Nederlandse handelsbedrijven goed profiteren.
Hoewel door EG-92 de handel, maar ook de dienstverlening, soepeler kunnen verlopen, zijn vooral de GATT-onderhandelingen van belang voor de internationale handel. Met name de internationale handelsconflicten die tussen de EG en de Verenigde Staten dreigen als men niet tot overeenstemming komt, zijn van grote invloed op de omvang van de internationale handelsstromen en de daarbij betrokken partijen.

– Oost-Europa. Het zal zeker tot 2010 duren voordat Oost-Europa een met West-Europa vergelijkbare marktstructuur en -organisatie heeft. Dat betekent dat er ten behoeve van zo’n 400 miljoen consumenten voorlopig nog geen goed werkende markten zijn. Hoewel de huidige overgangsfase wordt gekenmerkt door grote onzekerheid, biedt die zeker veel mogelijkheden voor het uitbreiden van de transitohandel (verkoop en koop).
Daarnaast zal het Rijn-Donaukanaal een zekere push betekenen voor de Rotterdamse haven en voor de transitohandel met Oost-Europa. Hoe langer de afstand, des te goedkoper is immers het vervoer per binnenschip.

– Ketenmanagement. De afwikkeling in complete vervoersketens wordt steeds belangrijker. Daarmee neemt het belang van ketenregisseurs (vaak grote rederijen) verder toe. In Nederland zijn weinig rederijen die op wereldschaal opereren en die het gehele logistieke proces ‘van zand tot klant’ controleren. Nederland is een groot transportland met maar weinig ketenmanagement. Uiteindelijk zullen de grote reders steeds meer het hele logistiek proces bepalen, dus ook de weg die goederenstromen afleggen. Dit zou de transitohandel kunnen gaan belemmeren.

– Milieu. De milieuwetgeving in Nederland lijkt vooruit te lopen op andere landen. Dit geeft conflicten als het gaat om al dan niet geoorloofd zijn van produkten en produktsamenstellingen die niet in alle landen eender zijn. Voorts bregen milieu-eisen extra kosten met zich mee, onder meer in de sfeer van opslag en transport, waardoor er ongelijke concurrentieverhoudingen kunnen ontstaan.

De auteur is werkzaam bij het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf.

door drs. M.J.P.M. PEEK

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Sluit nu een abonnement af

Start abonnement

De Nederlandse transitohandel: goed voor 6000 arbeidsjaren in transport | NT

De Nederlandse transitohandel: goed voor 6000 arbeidsjaren in transport

Er bestaat niet zoveel inzicht in het belang van de transitohandel voor Nederland en in het reilen en zeilen van daarbij betrokken bedrijven. In dit artikel zal een beeld worden geschetst van de omvang en betekenis van de Nederlandse transitohandel en de rol van de groothandel daarin. Voorts zal aandacht worden besteed aan factoren en omstandigheden die de transitohandel stimuleren dan wel belemmeren, alsmede aan enige relevante internationale ontwikkelingen.

Transitohandel heeft betrekking op die goederen die door Nederlandse bedrijven in het buitenland worden aangekocht en in Nederland aangevoerd zijn en die weer aan het buitenland doorverkocht worden en uit Nederland afgevoerd zijn, zonder dat zij in Nederland in het vrije verkeer gebracht zijn.
Bij transitohandel is er niet alleen sprake van een fysieke goederenstroom, maar ook van een commerciele orderstroom die via Nederland loopt. Bij transitohandel ligt het initiatief van het goederenverkeer bij Nederlandse bedrijven. Deze ‘verdienen’ het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs.

Omvang

De waarde van de transitohandel (excl. BTW) kan voor 1989 geraamd worden op ruim 28 miljard gulden en voor 1990 op ruim 29 miljard gulden. Internationaal opererende handelsbedrijven nemen nagenoeg de hele Nederlandse transitohandel voor hun rekening. Aan de totale omzet van de sector groothandel in 1989 van bijna 206 miljard gulden droeg de transitohandel circa 28 miljard gulden (ruim 9%) bij. Voor het middenbedrijf in de groothandel (10 tot 100 werknemers) vertegenwoordigt de transito-omzet circa 13% van de totale omzet. Het klein- en grootbedrijf halen ieder 5 a 6% van de omzet uit de transitohandel.
Transitohandel leverde de groothandel in 1989 een bruto toegevoegde waarde op van naar schatting 3,6 miljard gulden.

Enkele branches

Binnen de Nederlandse groothandel concentreerd de transitohandel zich voor het grootste deel bij de groothandel in grondstoffen en halffabrikaten (metalen, brandstoffen, textielgrondstoffen, chemicalien, vetten etc.), akkerbouwprodukten (granen, veevoeders e.d.), machines en voedings- en genotmiddelen (zie figuur 1). Voor sommige branches is de transitohandel van substantieel belang. Binnen de groothandel in textielgrondstoffen en tropische produkten zorgt de transitohandel voor meer dan de helft van de omzet, voor de groothandel in chemicalien en vetten is dat bijna 30%.

Vaak gecombineerd

Bedrijven die zich met de internationale handel bezighouden, zijn vaak van oudsher familiebedrijven die hun wortels hebben in het koloniale verleden van Nederland.
Binnen handelsbedrijven komt transitohandel vaak in combinatie met driehoekshandel en/of im- en exporthandel voor. Veelal schommelt het aandeel van transitohandel in de totale omzet tussen 20 en 40%, bij een enkel bedrijf ligt het hoger. De kernactiviteit van de bedrijven is internationale handel, daar is transitohandel net zoals driehoekshandel en import- en exporthandel een vorm van.
De functies die de handelsbedrijven uitoefenen, lopen uiteen van uitsluitend commerciele functies tot een integraal pakket van commerciele, produktie- en logistieke functies. Dit heeft onder meer te maken met de produkten waarin men handelt, met de historie van het bedrijf, met de marges ransport

te behalen zijn in het handelstraject, met de mate waarin niet-handelsactiviteiten als strategische kernactiviteitn beschouwd worden en met de mate en de kwaliteit waarin derden deze diensten aanbieden.

Vervoerssector

Transitohandel genereert goederenstromen waarbij Nederlandse transport- , op- en overslagbedrijven en andere transportbegeleidende bedrijven worden ingeschakeld. Het uitstralingseffect van de transitohandel op de vervoerssector kan geraamd worden op ongeveer 6000 arbeidsjaren. Voorts kan de afhankelijkheid van binnenvaart, havenbedrijven en pijpleidingen van de transitohandel ruwweg geschat worden op 6 a 7%, voor het wegvervoer op ca. 2%.
Een aantal omstandigheden vergroten de kans op inschakeling van handelsbedrijven bij het tot stand komen van internationale handelstransacties:

– Afstand en risico. Afstand creeert handel. De afstand tussen verkoper en koper moet zo groot zijn, dat het hun ontbreekt aan voldoende kennis van de wederzijdse markten. Hoe groter de geografische en culturele afstand tussen potentiele kopers en potentiele verkopers, des te meer plaats is er voor internationale handelsbedrijven om als tussenschakel en initiator van handelsstromen te fungeren.
Afnemers van internationele handelsbedrijven, zoals de verwerkende industrie, zijn meer produktiegericht dan handelsgericht. Zij kopen bij de handel omdat die meer risico kan en durft te nemen. Daarbij is inzicht in en kennis van de wereldhandel essentieel. Deze kennis is niet altijd in voldoende mate aanwezig bij de kopers.

– Bemiddeling en distributieproblemen. De kans op inschakeling van een handelsbedrijf zal toenemen, als aan het tot stand komen van transacties een ingewikkeld proces van bemiddeling vooraf gaat. Ook kunnen politieke aspecten een rol spelen. In dat geval kan het voor een bepaald land gemakkelijker zijn om via Nederland, dat ‘beter ligt’, te kopen of te verkopen. Het betrokken handelsbedrijf creeert dan een nieuwe en passende bemiddelingsfunctie, waardoor handelstransacites tot stand kunnen worden gebracht.
De groothandel kan op eigen initiatief of op verzoek in een afzetland de distributie van bepaalde (groepen) produkten, die niet sterk is ontwikkeld, gaan organiseren en verzorgen. Voorwaarde is daarbij wel dat er sprake moet zijn van continuiteit, dus geen eenmalige dumping.

– Valuta- of schuldenproblemen. Als hiervan sprake is, kan het handelsbedrijf een oplossing in de sfeer van barter trade zoeken. Bij barter trade ligt de kiem van de transitohandel vaak bij de export van Nederlandse produkten. Deze worden geruild tegen produkten van het afzetland. Als de kwaliteit van de produkten het toestaan, wordt binnen Europa een markt gezocht, anders binnen andere werelddelen. De daarmee opgedane marktkennis kan dan weer andere transito- c.q. driehoekshandel op gang brengen.

– Overcapaciteit industrie. Bij producenten kan sprake zijn van overcapaciteit. Door investeringen in bij voorbeeld de chemische industrie neemt de produktiecapaciteit in een keer structureel sterk toe. Voor een deel van deze meer-produktie kunnen de producenten niet altijd zelf afnemers vinden. Om de produktiecapaciteit optimaal te benutten, wordt toch meer geproduceerd dan zelf afgezet kan worden. Dat deel vindt al dan niet merkloos via internationale handelsbedrijven zijn weg naar kopers.

Handelsgeest

Waarom vinden internationale handelstransacties en goederenstromen via Nederland en met inschakeling van Nederlandse handelsbedrijven plaats? Belangrijke positieve factoren zijn onder meer de Nederlandse handelsgeest en de verkeers- en diensteninfrastructuur. Belemmerend kan de overheidsregulering zijn.

– Nederlandse handelsgeest en vakkennis. Nederlanders zijn van oudsher goede kooplieden, handel is een typisch Nederlands vak. Nederlanders zijn nieuwsgierig, ze reizen veel en hebben een sterke internationale orientatie. Ze zijn flexibel, passen zich in het buitenland gemakkelijk aan. In het internationale handelsverkeer gaan Nederlanders over het algemeen door voor goede verkopers, betrouwbaar, snel en accuraat, die proberen oplossing voor problemen te vinden.
Het vermogen van de handel is gering. Vakkennis (produkt- en markt- en talenkennis) is van essentieel belang om op de wereldmarkt te kunnen opereren. Op het gebied van talenkennis heeft Nederland nog steeds een voorsprong op het buitenland. Deze wordt echter wel steeds kleiner.

– Havenfaciliteiten en mainport. Ten opzichte van het buitenland zijn de Nederlandse havens goed geoutilleerd. In Rotterdam kan alles en is men erg flexibel. In het hele traject zijn veel verschillende partijen en mensen betrokken, waardoor er sprake is van een vrije markt met concurrerende tarieven. In andere concurrerende havens is dat minder, daar komen soms oligopolistische omstandigheden voor.
Voor transitohandel is het mainport-effect van belang: het verschijnsel dat, om van schaalvoordelen te kunnen profiteren, steeds groter schepen worden ingezet, die slechts een beperkt aantal havens (mainports) aanlopen. De mate waarin met name Rotterdam mainport is en als zodanig ook gezien wordt, is een van de bepalende factoren voor de omvang van het transitoverkeer.

– Telecommunicatie en financiele diensten. Telecommunicatie vormt voor bedrijven die op de wereldmarkt opereren de levenslijn van de bedrijfsvoering. Telex, telefoon en fax zijn de communicatiemiddelen. Omdat steeds meer sprake is van beeldschermhandel, wordt de vestigingsplaats steeds minder van belang. De kwaliteit van telecommunicatievoorzieningen echter steeds meer. Daarin scoort Nederland niet slecht.
De financiele diensteninfrastructuur is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het internationele handelsverkeer. Op dit punt steekt Nederland zeker niet ongunstig af ten opzicht van concurrerende landen. Wat kredietgarantieverlening betreft, blijft Nederland wel achter en is bij voorbeeld Duitsland veel beter. Vooral om nieuwe markten in Oost-Europa open te breken en te bedienen, zijn exportkredieten van banken en overheden en kredietgaranties momenteel onontbeerlijk.

– Overheidsregulering. Met name uit de hoek van de handel in agrarische produkten (granen, vlees e.d.) wordt het beleid en het optreden van overheden als belemmerend ervaren bij de uitoefening van de handelsfunctie. De tegenstrijdige belangen van de verschillende betrokken ministeries en ‘Brussel’, gecombineerd met het gebrek aan inzicht in de gevolgen van allerlei maatregelen voor de handel, hebben geen positieve invloed op de omstandigheden waaronder de internationale (transito)handel moet opereren.
Welke internationale ontwikkelingen zijn met name van belang voor ontwikkeling van de internationale handel en in het bijzonder van de transitohandel?

– EG-92 en GATT. Doordat barrieres weggenomen zullen worden, kan de internationale handel verder toenemen. Overigens wordt verwacht dat de intra-EG-handel de EG-handel met derde landen, die ook belangrijk voor Nederland is (Nederland als poort van Europa), steeds meer zal verdringen.
Een mogelijke uitbreiding van de EG in de nabije toekomst met onder andere Hongarije en Oostenrijk zal tot marktvergroting leiden. Daarvan kunnen Nederland met z’n sterke uitgangspositie en de Nederlandse handelsbedrijven goed profiteren.
Hoewel door EG-92 de handel, maar ook de dienstverlening, soepeler kunnen verlopen, zijn vooral de GATT-onderhandelingen van belang voor de internationale handel. Met name de internationale handelsconflicten die tussen de EG en de Verenigde Staten dreigen als men niet tot overeenstemming komt, zijn van grote invloed op de omvang van de internationale handelsstromen en de daarbij betrokken partijen.

– Oost-Europa. Het zal zeker tot 2010 duren voordat Oost-Europa een met West-Europa vergelijkbare marktstructuur en -organisatie heeft. Dat betekent dat er ten behoeve van zo’n 400 miljoen consumenten voorlopig nog geen goed werkende markten zijn. Hoewel de huidige overgangsfase wordt gekenmerkt door grote onzekerheid, biedt die zeker veel mogelijkheden voor het uitbreiden van de transitohandel (verkoop en koop).
Daarnaast zal het Rijn-Donaukanaal een zekere push betekenen voor de Rotterdamse haven en voor de transitohandel met Oost-Europa. Hoe langer de afstand, des te goedkoper is immers het vervoer per binnenschip.

– Ketenmanagement. De afwikkeling in complete vervoersketens wordt steeds belangrijker. Daarmee neemt het belang van ketenregisseurs (vaak grote rederijen) verder toe. In Nederland zijn weinig rederijen die op wereldschaal opereren en die het gehele logistieke proces ‘van zand tot klant’ controleren. Nederland is een groot transportland met maar weinig ketenmanagement. Uiteindelijk zullen de grote reders steeds meer het hele logistiek proces bepalen, dus ook de weg die goederenstromen afleggen. Dit zou de transitohandel kunnen gaan belemmeren.

– Milieu. De milieuwetgeving in Nederland lijkt vooruit te lopen op andere landen. Dit geeft conflicten als het gaat om al dan niet geoorloofd zijn van produkten en produktsamenstellingen die niet in alle landen eender zijn. Voorts bregen milieu-eisen extra kosten met zich mee, onder meer in de sfeer van opslag en transport, waardoor er ongelijke concurrentieverhoudingen kunnen ontstaan.

De auteur is werkzaam bij het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf.

door drs. M.J.P.M. PEEK

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Sluit nu een abonnement af

Start abonnement